Theo ligt in het hoog-laagbed te hijgen van inspanning. Zojuist heeft hij met mijn hulp gedoucht en dat heeft hem veel kracht gekost.
“Tjonge jonge,” zegt hij als ik de laatste knoop van zijn pyjamajasje vastmaak. “Wat een klus zeg. Zullen we nog een paar kilometer hardlopen, Ed? Het is prachtig weer.” We lachen allebei om zijn grap en ik geniet van zijn instelling. Hoe zwaar hij het ook heeft, Theo blijft er stoïcijns kalm en altijd vrolijk onder. Ik heb veel respect en bewondering voor zijn levenskracht.
Theo is een kleine drie weken geleden opgenomen in ons hospice, met hartfalen, longkanker en nogal wat uitzaaiingen. Hij is verzwakt en snel vermoeid. Zijn geest is echter kraakhelder en scherp. Hij kan ongelooflijk ad rem uit de hoek komen en heeft vaak de lachers op zijn hand. Ik geniet van zijn altijd rake opmerkingen en de humor waarin hij ze verpakt. Opvallend vind ik dat hij nooit een ander kwetst met zijn humor: het is met Theo altijd lachen met elkaar en nooit om elkaar.
Achter de meeste humor zit vaak een wereld van verdriet, pijn, verlies, heb ik in de loop der jaren geleerd, en ook bij Theo vermoed ik wel een en ander achter zijn gulle lach en fijne humor. Deze avond blijkt dat dat inderdaad klopt. Terwijl ik een extra kussen bijleg en zorg dat hij voldoende wordt ondersteund, vraagt Theo: “Heb je even tijd voor een babbel? Ik wil je wat vragen.”
“Zeker heb ik tijd voor je,” zeg ik. “Ik regel het even met collega Hans en dan kom ik terug. Zal ik koffie meenemen?”
“Graag.”
Eenmaal geïnstalleerd met onze koffie en ervan verzekerd dat Theo comfortabel ligt, begint hij te praten. Hij vertelt dat hij nogal opziet tegen ‘de rechtspraak’ zoals hij het noemt. Theo is bang dat als hij straks is gestorven, zijn leven onder de loep wordt genomen en dat hij op basis daarvan veroordeeld wordt tot een soort hel.
“Ik denk niet dat er zo’n hel bestaat zoals vaak gedacht wordt,” zegt hij met een ernstig gezicht. “Met de hele tijd vuur en een duivel die je in je achterste prikt met een hooivork.” Hij lacht even.
“Maar ik heb me laten vertellen dat er hogere en lagere hemels zijn, en dat je in de lagere gebieden terechtkomt als je het niet goed gedaan hebt in je leven. In de kou, alleen, donker. Ik ben benieuwd hoe jij dat ziet.” Hij zwijgt en kijkt me aan. Ik verwonder me al niet meer dat mensen zoiets aan mij vragen: ik straal waarschijnlijk iets uit waardoor men aanvoelt dat het mijn missie is om te helpen de angst voor het sterven en de dood te verminderen.
Ik moet even nadenken over mijn antwoord. Natuurlijk ken ik de verhalen over sferen, en allerlei ‘regels’ en ‘wetten’ die in het hiernamaals zouden gelden, en dat dieven, verkrachters, zelfmoordenaars en nog wat ‘foute’ mensen allemaal weeklagend in een duistere, stinkende omgeving ronddolen, volkomen zonder hoop of liefde. Geweldige dwangmiddelen om hele volken onder de duim te houden – geen volk zo makkelijk te regeren als een angstig volk. Eerst door de kerken en andere politiek, daarna namen sommige spirituele bewegingen het over. Meestal met als belangrijkste argument ‘dat het geschreven staat’.
Mijn eigen ervaring met wat ik heb mogen zien en horen in en over het hiernamaals is geheel anders: liefde, liefde en niets dan liefde. Geen straf, geen oordeel, geen ‘schoolklasjes’ met wat je allemaal nog moet leren: alleen maar een terugkijken op de ervaring die je ziel via het lichaam op aarde heeft opgedaan. Deze ervaringen krijg ik ook voortdurend te horen van mensen die de tijdelijke uitstap hebben gemaakt met een bijna-doodervaring. De stervenden met wie ik werk vertellen onveranderlijk over prachtig licht, zuivere energieën, liefde, ontvankelijkheid, tederheid, steun. Natuurlijk zijn zij dan nog niet gestorven, maar het is voor mij allemaal te echt om het als ‘geloof’ of ‘mening’ af te doen.
Nou kan ik dat natuurlijk rücksichtslos tegen Theo gaan zeggen, maar eigenlijk is het dan het zoveelste verhaal over het hiernamaals dat hij te horen krijgt, van iemand die het ook allemaal niet zeker kan weten, laat staan bewijzen.
Dat is dan ook de reden waarom ik even over mijn antwoord moet nadenken. Ik besluit om eerst wat meer door te vragen: dat is sowieso altijd een goed idee om aannames en invullingen te voorkomen.
“Je vertelt dat je op basis van het terugkijken op je leven tot een lagere omgeving of sfeer zou worden veroordeeld,” zeg ik. “Waarom?”
Theo zucht eens diep, wacht een poosje en begint dan te vertellen dat hij ‘niet zo’n lieverdje’ is geweest.
Waar ken ik dat toch van? Denk ik bij mezelf, terugdenkend aan mijn jonge jaren.
“Ik heb erg veel uitgespookt waarvoor ik me nog steeds schaam en waar ik me ook vaak schuldig over voel,” zegt Theo. “En dan bedoel ik niet een lullig vechtpartijtje of een paar bonnen voor te snel rijden.” Hij zucht nogmaals. “Ik weet ook wel dat gedane zaken geen keer nemen, maar ik voel het zo, en ik ben dus bang dat me dat straks flink gaat opbreken als ik dood ben.”
“Oké,” zeg ik. “Ik begrijp denk ik wel wat je bedoelt. Ik wil je een paar dingen vragen daarover. Vind je dat goed?”
“Uitstekend,” zegt Theo. En dan, met zijn gevoel voor humor. “Bovendien kan ik geen kant op, dus je hebt alle gelegenheid.” We lachen er samen om, ik haal nog een keer koffie voor ons, vraag of mijn collega me nog steeds kan missen en ga weer bij Theo zitten.
“Hoe kom je aan die ideeën over straf, lagere hemels, oordelen, enzovoort?” vraag ik hem, als we aan de koffie zitten.
“Eerst door mijn ouders,” zegt Theo. “Ik ben opgevoed – vooral door mijn moeder – met het idee dat je de hele dag in de gaten wordt gehouden door een God die echt alles ziet en het als een soort Sinterklaas bijhoudt in het grote, rode levensboek. Als je doodgaat, moet je je verantwoorden. Alle fouten die je hebt gemaakt worden bestraft en moet je in de hel goedmaken.” Hij schudt zijn hoofd en lacht even.
“Tegen de tijd dat ik inzag dat mijn moeder ook alleen maar herhaalde wat ze had meegekregen in haar opvoeding, was het zaadje al geplant. Toen ik het huis uitging, trouwde ik met een lieve meid die erg gelovig was en ook volkomen gehersenspoeld door die ideeën over hel en verdoemenis. Dat huwelijk heeft twee jaar geduurd en daarna heb ik een tijd als een losgeslagen zondaar geleefd.”
Theo kijkt me met een frons aan. “Zeker weten dat je de rest wilt horen?”
“Nou en of.”
“Oké. Na een paar jaar losgeslagen te hebben geleefd – ik zal je de details besparen maar denk aan politiegedoe, rechtbanken en taakstraffen – kwam ik enigszins tot rust. Ik was nog vrij jong en ik ben avondlessen gaan volgen en bij een broodfabriek gaan werken. Hard werken, veel studeren en uiteindelijk klom ik op tot afdelingschef en later tot manager. Het ging goed en ik ontmoette een leuke vriendin waarmee ik ging samenwonen. Zij was heel lief en we konden goed met elkaar overweg. Het enige grote verschil tussen ons was dat zij heel spiritueel was: ze las allemaal boeken over verlichting, spiritualiteit en bewustwording en draafde daar nogal in door. Uiteindelijk liep ook die relatie stuk omdat zij vond dat ik me te weinig spiritueel ontwikkelde en ik vond dat zij te veel op mijn moeder ging lijken omdat ze eigenlijk dezelfde dingen geloofde als mijn moeder, maar dan in een spiritueel jasje.”
“Tja,” zegt Theo. “Nu heette het geen boetedoening meer maar karma, geen hel maar lagere sferen, geen tien geboden maar zeven sferen, enzovoort. Oude wijn in nieuwe zakken. En het allerergste vond ik het calvinisme: niets mocht gemakkelijk of leuk zijn. Als je lol had was het zondig, en later heette het onbewust. Als je een mazzeltje had met kaarten en wat geld won heette het de duivel verzoeken en later heette het ‘je ego volgen’. Enzovoort. Maar goed, dat liep dus ook stuk en daarna heb ik nog wel vriendinnen gehad maar geen langdurige relatie meer. ‘Friends with benefits’, ken je die uitdrukking?”
“Ik ken de uitdrukking,” zeg ik. “Maar hoe ging het verder met je ideeën over leerschool, hel, hemel, straf, enzovoort?”
“Ik kwam tot rust,” gaat Theo verder. “En merkte dat ik me niet meer zo druk maakte. Mijn leven was wat rustiger, geregelder en ik bleef uit de problemen. Dat ging zo door tot drie jaar geleden. Ik ging met klachten naar de huisarts en voordat ik het wist was ik verwikkeld in een web van allerlei medische onderzoeken, uitslagen, prognoses enzovoort. Tot ik vier maanden geleden naar huis ben gestuurd met een doos medicijnen en de mededeling dat ze niets meer aan mijn kanker en hartfalen kunnen doen. Ik kreeg een grove prognose mee van een half jaar. Maar dat ga ik niet redden, daarom lig ik hier ook in het hospice natuurlijk.”
Theo is bekaf van het praten. Ik stel voor om ons gesprek later voort te zetten. Ik heb over twee dagen weer avonddienst.
“Dat red ik nog wel,” lacht hij. “En anders zoek je gewoon op vanuit de hel of hemel of waar ik ook maar terechtkom.”
“Afgesproken,” zeg ik. “Pak wat slaap als je kunt en druk op de knop als je wat nodig hebt.”
“Bedankt man,” zegt Theo. “Wat kun jij luisteren. Ik had het mooi gevonden als we elkaar eerder hadden ontmoet.”
Wat hij zegt ontroert me. “Dat had ik ook mooi gevonden,” zeg ik naar waarheid. “Slaap lekker, Theo. Tot overmorgen.”