Klik voor deel 1 hieronder
De volgende twee dagen denk ik na over Theo’s verhaal. Ik begrijp zijn angst wel. Als je voortdurend krijgt ingeprent dat je slecht bent, of niet genoeg ontwikkeld – vooral door de mensen van wie je houdt – kan dat je zelfvertrouwen een enorme knauw geven.
Met een stevige psychotherapie van een paar maanden zou hij misschien die beklemming kunnen overstijgen.
Maar Theo heeft geen paar maanden. Hooguit een paar weken.
Ik hoop echt dat ik iets voor Theo kan betekenen. Het gaat me aan het hart dat hij zo bang is voor de dood, vooral ook omdat ik zoveel moois rond de dood zie. Toch helpt het hem volgens mij niet als ik mijn verhaal tegenover al die andere verhalen zet: het is dan het zoveelste verhaal en wie moet je nou geloven?
Ik denk terug aan mijn eigen jeugd: de inprentingen waarvan er nogal wat overeenkomen met die van Theo, maar ook de vergelijking met de kerk en spirituele bewegingen. Ik heb veel onderzocht: altijd op zoek naar de onderliggende boodschappen, verklaringen, en kwam toch altijd weer terug op het paadje van ‘je bent een zondaar’ – ‘geen mens is zonder zonde’ – de ‘erfzonde’ et cetera. Daarna dacht ik het helemaal anders te gaan doen door ‘het spirituele pad’ te gaan volgen. Daar kreeg ik ongeveer dezelfde dingen te horen, maar in andere bewoordingen; waardoor het even duurde voordat ik dat ging doorzien.
En ineens treft me het inzicht dat ik op een gegeven moment kreeg door een droom, jaren geleden. Ik was diep teleurgesteld in alle pastoors, dominees, predikanten, goeroes, ‘bewuste’ mensen, verlichten, verkondigers en anderen die het allemaal zeker dachten te weten. Vooral ook omdat ze zichzelf voortdurend tegenspraken in woord een daad, vaak zaten de ‘wijste’ roepers zelf in een armzalig bestaan; vooral geestelijk.
In mijn zoektocht en teleurstelling, wanhopig bijna; verzuchtte ik op een avond: “Wie kan ik nu nog geloven? Alles valt door de mand, vooral van de mensen die het zo zeker weten.” Ik las nog wat, ging naar bed en viel in een onrustige slaap. In de droom die ik kreeg hoorde ik heel duidelijk: “Wat dacht je van jezelf?”
Ik werd verward wakker die ochtend daarop. Wat ik dacht van mezelf? Ik had geen idee eigenlijk. Ik bleef er die ochtend mee rondlopen en ineens tegen de middag schoot me te binnen dat ik een antwoord had gekregen in mijn droom.
“Wie kan ik geloven?”
“Wat dacht je van jezelf?”
Fijn, dacht ik. Nu is alles opgelost, haha.
Maar het bleef me bezighouden en ik begon er lol in te krijgen om opnieuw het ‘pad’ te onderzoeken. Ik leerde met vallen opstaan voor mezelf denken en niet alles aan te nemen wat me geloofwaardig voorkwam. Bij alles wat ik las, dacht, meemaakte en hoorde stelde ik mezelf de vraag: “Is dit waar? Hoe kan ik weten of het waar is?”
Dat heeft me een wereld van verschil opgeleverd. Later las ik de boeken van Jed McKenna over ontwaken uit de droomstaat waarin we kennelijk leven, en ontdekte dat hij hetzelfde had ontdekt als ik. “Kill the Buddha,” is een van zijn uitspraken, en het houdt zoveel in als: “Leer van alles en iedereen, maar maak er niet je geloof van; ga verder, verder, verder, alsmaar verder. Blijf twijfelen, blijf zoeken.”
Ook besef ik dat het juist mijn twijfels zijn geweest (en nog zijn) die me rust en vertrouwen geven. Door te twijfelen blijf ik open, blijf ik leren en hoef ik niet telkens in de verdediging te springen wanneer iemand iets anders vindt, denkt of gelooft dan ik.
De middag voordat ik de avonddienst heb, rijd ik naar het winkelcentrum en koop een droge worst en een flesje triple bier: twee dingen waarvan ik weet dat Theo er gek op is – dat heeft hij me eerder toevertrouwd.
Als ik die avond zijn kamer binnenkom, hoor ik Theo nog net tegen de verpleegkundige zeggen of ze geen betere zaterdagavondbesteding wist te verzinnen dan in een hospice rond te dwalen. We genieten allemaal van de vrolijkheid en de grappen van Theo, vooral ook omdat hij bepaald niet in de gemakkelijkste periode van zijn leven zit. Theo heeft een krachtig karakter. Ik hoop dat ik hem daarin vanavond kan aanspreken.
Als de verpleegkundige lachend is vertrokken, waarbij Theo nog even roept: “We kunnen straks alsnog de kroeg even in hoor, als iedereen ligt te pitten!”, haal ik koffie en ga ik bij hem zitten.
“Ik heb wat voor je meegebracht,” zeg ik. Ik pak de tas waarin de worst en het flesje bier zitten.
“Laat me raden,” zegt Theo, met zijn gebruikelijke humor. “Een fles wijwater, een streng knoflook en wat salie, om de duivel uit te drijven.” We lachen er samen hartelijk om.
“Bijna goed,” zeg ik en ik zet de spullen voor hem op tafel. En voor het eerst sinds ik Theo ken, ligt hij met zijn mond vol tanden. Hij weet even niets te zeggen: een zeldzaam moment.
“Jeetje, Ed,” zegt hij, als hij zijn tong heeft teruggevonden. “Dank je wel, man. Wat lief. En hoe wist je dat.. o ja, dat had ik verteld natuurlijk.” Hij pakt de worst, ruikt eraan en legt hem weer neer. Dat wordt een borreluurtje met een snack erbij,” lacht hij.
Ik vertel hem waarover ik de afgelopen dagen heb gedacht en hoe dat mij heeft geholpen om uit de levensklem van calvinisme, pessimisme en angstzaaierij te komen.
“Mijn meest belemmerende overtuiging was dat het vooral allemaal niet te leuk en gemakkelijk mocht zijn,” besluit ik.
“Je ben dus gestopt met naar anderen te luisteren?” Vraagt Theo.
“Dat niet,” zeg ik. “Maar ik luister nu vooral naar mijn eigen gevoel; ook over wat anderen zeggen. Dat, gekoppeld aan wat ik zie, meemaak en ook hier in het hospice krijg te horen, geeft me een heel ander beeld. Maar het belangrijkste is dus dat ik nu uiteindelijk kies voor wat voor mij als waarheid voelt.”
Theo ligt een tijdje stil en denkt er klaarblijkelijk over na.
“Hoe doe ik dat?” Vraagt hij dan aan me. “Ik wil dat wat jij doet, maar hoe kan ik dat dan doen? Kan ik alle overtuigingen gewoon overboord donderen en dan mijn eigen dingen gaan bedenken? Dat lijkt me niet.”
“Dat lijkt mij ook niet,” zeg ik. “Maar ik kan je wel vertellen hoe ik het heb gedaan, en misschien is het iets voor je om dat ook te proberen. Al was het maar om je wat beter te voelen over wat er na je dood gebeurt.”
Ik vertel het hem, en de dagen daarna is Theo ermee aan de gang gegaan. “Vraag je bij alles af wat je hoort, leest, maar ook bij wat je zelf denkt, of weet: ‘is dat waar?’ en ‘hoe weet ik dat het waar is?’. Meer hoef je niet te doen.”
Een week nadien heb ik avonddienst en ik ben erg benieuwd naar Theo en zijn bevindingen. Hij ligt wat slaperig te kijken als ik binnenkom, maar steekt enthousiast zijn hand op. “Ed!”
Ik vind hem er slechter uitzien en hij komt ook vermoeider op me over. Hij vertelt dat hij voortdurend met de twee vragen in de weer is geweest.
“En ik heb er nog een derde bij bedacht,” zegt hij met een glimlach. “Wat als het niet waar is?”
Theo weet het niet, maar hij heeft zojuist de derde vraag gevonden zoals Jed McKenna die (niet in dezelfde woorden) in zijn boeken beschrijft.
“Met die drie vragen,” zegt Theo. “Raakte ik de eerste dagen compleet in de war. Maar mijn hoofd is nu helder. En wat het allermooiste is: ik ben totaal niet meer bang om dood te gaan. Ik ben er zelfs heel nieuwsgierig naar.” Hij is helemaal buiten adem, maar wil toch verder vertellen.
“Ik voel geen greintje schuld en ook geen schaamte meer. Het is helemaal goed zo. En om dat te vieren heb ik eergisteren die hele worst opgegeten en met het biertje weggespoeld!” We lachen er om en Theo sluit af met een gevaarlijke hoestbui. Als dat is gekalmeerd is hij bekaf. In combinatie met de die middag opgehoogde dosering morfine, is hij ook erg slaperig.
“Ga lekker pitten, Theo,” zeg ik. “Echt superfijn dat je je angst hebt overwonnen; ik ben heel blij voor je.”
Theo is drie dagen daarna vrij rustig overleden. Van zijn broer hoorde ik dat hij – vlak voordat hij stierf – nog zei: “Als het niet waar is, is het ook goed.”
“Ik weet ook niet wat hij daarmee bedoelde,” zei zijn broer. “Maar hij is heel rustig gegaan, dat is mooi. Jullie hebben zo goed voor hem gezorgd. ”