Het echtpaar dat Cafetaria Zuid zo liefdevol en
plichtsgetrouw runde keek na jaren van geoliede ervaring niet zo snel meer
ergens van op. Zo ook niet toen op een regenachtige donderdagmiddag een man
binnenkwam, gekleed in een te krap colbert en een terlenka broek met
hoogwaterpijpen en glimmend gesleten zitvlak. Er kwamen wel vaker mannen met
hoog water binnen, of met een krappe colbert, en zeker ook wel eens op een
regenachtige donderdagmiddag. Maar een man met hoog water én een te krappe
colbert: die zagen ze niet vaak. Zeker niet op dondermiddag en al helemaal niet
als het ook nog eens net op dat moment regende.
Daar kwam bij dat de vrouw van het echtpaar van
Cafetaria Zuid vermoedde dat de man bij het opstaan na een wat langduriger zit
met zijn terlenka op een glad gelakte, houten zitting een bepaalde mate van
broekwalm prijsgaf, zoals men dat wel zag bij vertegenwoordigers en een zeker
slag kantoorbedienden. Men kon er gevoeglijk van uitgaan dat sommige mensen
eerder de door de wat meer hygiënisch ingestelden zo gevreesde en node vermeden
broekwalm – in de wat meer naar het noorden gelegen streken ook wel kruisdamp
genoemd – ten beste gaven dan anderen. Een en ander hing – naast persoonlijke hygiëne
– tevens af van aanleg, erfelijke belasting en nog wat zaken. Zo hadden meer
mannen er last van dan vrouwen, en zeker de mannen die bij het minste geringste
teken van broeierig weer kampten met de eveneens hinderlijke plakzak. Indien
juist zij daarnaast een zekere vorm van broekwalm hadden, was dat meestal van
dien aard dat omstanders er daadwerkelijk last van hadden.
Toch keken ze niet echt op van de binnenkomst der
terlenka-klant; de man en de vrouw van het echtpaar van Cafetaria Zuid. Ze
zagen wel eens vaker wat en als je overal een punt van maakte, hield je geen
tijd meer over om fijne en exquise snacks voor je cliënten te bereiden en
serveren. Derhalve bleven de man zowel
als de vrouw van het echtpaar dat Cafetaria Zuid uitbaatte rustig in de hen zo
vertrouwde frituurstand staan; hij de blik peinzend naar buiten gericht, een
hand op de toonbank; zij starend naar de frituur, frommelend met een theedoek.
“Een enorm goede middag gewenst, luitjes,” riep de
terlenka-man, zodra hij de toegangsdeur van Cafetaria Zuid onder het
ongemotiveerde en enigszins slap gerinkel van de bel, die boven diezelfde
toegangsdeur was bevestigd en die al jaren de komst van de volgende snacker
aankondigde, was gepasseerd. Deze wat olijke begroeting werd met een nasale,
doordringende en te luide stem gegeven, en de vrouw zowel als de man van het
echtpaar dat Cafetaria Zuid zo ingetogen wist vorm te geven wisselden een
snelle blik; leerde hen de verkopers kennen; ze zagen ze van een kilometer
afstand aankomen. Het bleef echter bij die blik: de hoogwaterbezoeker – te zeer
met zichzelf ingenomen om de steelse uitwisseling tussen het echtpaar van
Cafetaria Zuid op te merken – hees zich op een van de barkrukken voor de
toonbank en leunde vertrouwelijk naar voren; zijn ellebogen op het glanzend en
zojuist door de vrouw van het echtpaar schoongewreven formica.
“Mooie zaak hebt u,”
“Dank u,” zei de man van het echtpaar van
Cafetaria Zuid. “Wat mag het wezen?”
“Een kop koffie. Kan dat?”
“Uiteraard. Een kop koffie voor meneer.” De man
van het echtpaar richtte zich op, keek even naar zijn vrouw die al in de weer
was met een een kop en schotel, lepeltje en koekje.
“Had meneer het op prijs gesteld warme, schuimig geklopte melk bij de koffie te krijgen?”
“Nee, dank u. Ik heb mijn koffie graag zwart en heet,
net als… u weet wel.” De man lachte en maakte een handgebaar.
“Nee,” zei de man van het echtpaar. Hij lachte niet mee. “Ik weet het niet. Desalniettemin wordt het zwarte koffie. Vers, want pas gezet.”
Na deze voor hem nog vrij uitgebreide respons nam hij zo terloops de frituurstand terug aan, dat het zelfs hemzelf ontging.
De koffie werd geserveerd zoals Terlenka hem had
besteld: zwart en heet, en zoals de man van het echtpaar dat Cafetaria Zuid
beheerde had beloofd: vers, want pas gezet. De klant sipte voorzichtig aan het
kopje met de hete koffie met het kenmerkende gesis van iemand die gewend is
hete koffie te krijgen en zich derhalve niet laat verrassen, en die lucht
begint te zuigen alvorens de daarachter vloeiende scheut hete koffie de lippen te
laten passeren. Luchtgekoeld drinken, zou men het kunnen noemen en wellicht is het
ook wel eens zo genoemd in het verleden door de een of ander. Maar om daar nou
spoorslags de auteursrechten op los te laten zou een weinig overdreven zijn.
Als men zo zou beginnen, kon er geen woord meer opgeschreven worden omdat ooit
iemand het al eens eerder had gebruikt.
Tijdens het genieten van zijn koffie tuurde de man
over de rand van het kopje beurtelings naar de man en de vrouw van het echtpaar
dat Cafetaria Zuid nu al weer heel wat jaren en zeker niet onverdienstelijk
exploiteerde. Hij schatte zijn kansen in, zo wist ook het echtpaar: leerde hen
hun pappenheimers kennen immers!
“Mooie zaak, zoals ik zei,” begon hij dan toch
eindelijk. Het echtpaar ontspande een weinig en zeker niet zichtbaar, zonder
uit de hen inmiddels en na jaren zo vertrouwde frituurstand: hij een hand op de
toonbank, de blik licht peinzend en enigszins filosofisch aandoend naar buiten
gericht; zij turend naar de ring van roestvrij staal die de rand van de frituur
vormde, onderwijl met een theedoek frummelend.
De klant pulkte het koekje, een minispritsje, dat
hij bij de koffie had gekregen uit zijn plasticje en liet het vlot in zijn mond
flitsen. Hij kauwde het baksel snel tot kruimels terwijl hij gedurende dit
kleine projectje de man van het echtpaar bleef aankijken.
“Ja,” zei de man van het echtpaar van Cafetaria
Zuid. “Dat zei u inderdaad al.”
De klant keek hem enigszins verbaasd aan: dit was
kennelijk niet de reactie waarop hij gerekend had.
“Ooit over verandering gedacht?” ging hij dan toch
maar dapper verder. Na een snelle slok koffie was de fijngekauwde kruimelhap
van wat ooit een prachtig vormgegeven minispritsje was verworden tot een beige
brij, waarvan plakkerige draden in een mondhoek en tussen een paar tanden licht
meedeinden met de door spraak bewogen mond van de klant.
“Ja,” zei de man van het echtpaar. “Twee jaar
geleden nog.”
“En?”
“Prima.”
“Aha. En wat hebt u toen veranderd?”
“Niets.”
“Niets?”
“Niets.”
“Maar u zegt net dat u twee jaar geleden over
verandering hebt nagedacht.”
“Dat klopt.”
“Maar dus niets veranderd, alleen erover
nagedacht…”
“Nee.”
“Nee?”
“Nee.”
“Niet erover nagedacht?” Men kon zien dat de klant
zijn geduld begon te verliezen en inmiddels waarschijnlijk dacht dat hij met
een verbaal en verstandelijk uitgedaagde te maken had. Wellicht een werkvoorzieningproject
vanuit een behandelprogramma, zag men hem als het ware denken.
“Jawel, er goed over nagedacht,” zei de man van
het echtpaar.
“Maar niets veranderd?”
“Nee.”
“Alleen erover nagedacht dus.” Zei de klant nu
enigszins geagiteerd.
“Nee.”
“Wat nou nee? U hebt erover nagedacht maar niets veranderd. Wat is er nog
meer?”
“Ik heb er ook over gepraat, met mijn vrouw,” de
man van het echtpaar wees ten overvloede met zijn kin naar zijn echtgenote, die
de blik strak op de frituur gericht hield en inmiddels toch wel een behoorlijke
broekwalm vermoedde, zo dadelijk bij het opstaan van de terlenka-klant.
De klant zuchtte. “Goed, nagedacht en besproken
dus, maar niets veranderd.”
De man van het echtpaar van Cafetaria Zuid knikte.
“Nou,” zei de klant. “Dat komt dan goed uit.”
“O ja?”
“Ja. Het toeval wil namelijk dat ik
vertegenwoordiger ben van de Holst-Brouwerijen en dat er momenteel een golf van
vernieuwing door de horeca spoelt. Zij van Holst spelen daar op in, ter
meerdere glorie en winst van de horeca-uitbaters, en een zeer bescheiden
percentage voor de zo gul uit de beurs schenkende brouwerij.”
Na deze uiteenzetting leunde hij voldaan
achterover en keek de man als de vrouw van het echtpaar beurtelings aan met een
blik van ‘die zag je niet aankomen hè?’
“Nog koffie, meneer?” zei de man van het echtpaar
van Cafetaria Zuid. “Tweede kopje is van het huis.”
“Eh, ja, alstublieft,” de klant schoof onrustig
heen en weer over de barkruk en de vrouw van het echtpaar voorzag een extra
veeg met een vochtig doekje straks: broekwalm daar aan toe, maar het moest niet
ook nog eens gaan kleven.
“Zwart,” knikte de man van het echtpaar naar zijn
vrouw, en gaf haar het kopje met de schotel aan. Ze deed er een nieuw koekje
bij, een schoon lepeltje en schonk de kop met gulle hand vol met nieuwe, hete
koffie. Ze overhandigde met een vloeiende beweging het lekkers aan haar man,
die het met dezelfde souplesse aanpakte en neerzette voor de klant.
“Koffie voor meneer. Tweede kopje,” zei de man van
het echtpaar. “Van het huis.”
“Dank u wel,” de klant klonk inmiddels wat nijdig.
Dit liep niet zoals hij had verwacht en gehoopt.
“Maar goed, zoals ik dus zei…”
“Ja, dat zei u al,” zei de man van Cafetaria
Zuid. “En wat is uw concrete voorstel?”
“Nou, we zouden kunnen nadenken over
modernisering, met een mooie investering van de brouwerij, die u met een heel
coulante regeling terugbetaalt over tijd en …”
“Wat had u gemoderniseerd willen hebben?” onderbrak
de man van het echtpaar hem.
“Eh… nou, onder meer de naam. ‘Cafetaria Zuid’ klinkt niet echt meer van deze
tijd, als u me mijn directheid niet kwalijk neemt.”
“In het geheel niet,” zei de man van de
Cafetaria. “Daar hebben we toentertijd, toen we erover nadachten en er met
elkaar over spraken ook over nagedacht en gesproken.”
“Aha,” zei de vertegenwoordiger met de broekwalm – de vrouw wist het nu gewoon
zeker.
“Ja,” zei de man van het echtpaar dat Cafetaria
Zuid zo consciëntieus runde. “We hebben toen een paar leuke ideeën bedacht, kan
ik u zeggen.”
“Kijk, dat is mooi,” zei de vertegenwoordiger.
“Wat tegenwoordig in trek is, bijvoorbeeld…”
“Restaria,” zei de man van het echtpaar.
De vertegenwoordig keek hem licht gepisseerd aan: dat wilde hij inderdaad
voorstellen.
“Hebben we toen eens bedacht,” zei de man van Zuid. “Maar vonden we toch niks.”
Hij keek naar zijn vrouw, die knikte.
“Kwalitaria hadden we ook nog,” zei hij. De
vertegenwoordiger vermoedde inmiddels waarschijnlijk een complot. “Maar dat
klinkt zo pretentieus. Is de koffie goed?” vroeg hij aan de vertegenwoordiger,
die het kopje niet meer had aangeroerd sinds zijn verkooppraatje in het honderd
begon te lopen. Hij rukte het kopje aan het oor naar zich toe, morste een
scheutje op het formica van de bar en brandde zijn lippen door het toch iets te
schielijk zijn hete koffie naar binnen te werken. Hij was kennelijk van de
weeromstuit de kunst van het luchtgekoeld drinken even vergeten. Met een luide
tik zette hij het kopje op de schotel terug, bleef met zijn enigszins worstige
vinger in het oor hangen waardoor er nog een klots over de rand van het kopje
ging toen hij zijn hand wilde terugtrekken. Gelukkig morste hij deze keer op
het schoteltje. Zijn humeur werd er blijkelijk niet beter op. Met een blik op
onweer haalde hij adem om aan zijn volgende zin te beginnen, toen de man van
het echtpaar van Cafetaria Zuid het woord nam.
“Smikkeltaria kwam zelfs voorbij,” zei de man van
het echtpaar. Zijn vrouw keek hem verbaasd aan. Ze kon zich daarvan niets
herinneren. Ze herstelde zich echter snel: ze vond het altijd weer mooi om te
zien hoe haar man elke verkoper onder de tafel wist te praten.
De vertegenwoordiger slurpte de rest van zijn
koffie naar binnen, ontplasticte het koekje – een ministroopwafeltje dit keer –
en propte het in zijn mond. Verwoed kauwend verzamelde hij zijn laatste beetje
enthousiasme om hopelijk toch nog een uitbater voor de brouwerij te winnen,
waarbij de brouwerij altijd de winnaar zou zijn: was het niet door het –
aanzienlijker dan de vertegenwoordiger deed voorkomen – gedeelte van de winst
dat door Cafetaria Zuid aan de brouwerij maandelijks moest worden afgedragen,
dan wel door de talrijke faillissementen van horecagelegenheden van deze en ook
andere aard, die onder de extra druk van de financiële wurgconstructie
bezweken. Als eerste schuldeiser – sluw in het contract vastgelegd – verviel de
horeca-uitbating met interieur, goodwill en klandizie zonder slag of stoot aan
de brouwerij, die het dan voor een mooi prijsje kon verkopen en opnieuw won.
Voordat hij echter aan zijn slotakkoord kon
beginnen – hij zag eruit of hij een hoofdpijn voelde opkomen en waarschijnlijk
wilde hij gewoon weg – praatte de uitbater van Cafetaria Zuid verder.
“Ik bedoel, voor je het weet zit je met allerlei
gekunstelde woordspelingen als kroketpret, hee hee, een kaassoufflé, het
frikandelspel en dat soort ongein.”
De vrouw van het echtpaar draaide zich een weinig
om, zodat de vertegenwoordiger haar ingehouden lach niet kon zien. De man van
het echtpaar keek de vertegenwoordiger met pretoogjes aan.
“Zeg nou zelf,” zei hij tegen de ongelukkige. “Wie
zit er te wachten op kreten als: ‘hier is een kop koffie altijd een boffie!’ Of
‘Met de snacks van deze smikkeltaria,
hebt u altijd genoeg varia’ en meer van dat soort onzin.”
De vrouw van het echtpaar stond inmiddels met
samengeknepen dijen en nu geheel afgewend gelaat te schokschouderen. Die had
andere zorgen dan de op handen zijnde broekwalm van de nu immens transpirerende
vertegenwoordiger.
“Zo’n heerlijke berenklauw? Dat wil iedereen heel
gauw!” dreunde de man van het echtpaar onverdroten voort. De vertegenwoordiger
had genoeg gezien. Hij staarde woedend naar de vrouw van het echtpaar dat Zuid
runde, en die voorover gebogen tegen het frituurblok stond te hikken, wendde
zijn blik naar de man van het echtpaar en vroeg knorrig: “Goed, wellicht een
andere keer dan. Wat krijgt u van me?”
“Een euro zestig, meneer. Tweede bakje van het
huis hè.”
De vertegenwoordiger diepte een paar munten op uit
de zak van zijn jasje, kletste een twee euromunt op de toonbank, gleed van de
kruk en verliet zonder groeten de zaak.
De man van het echtpaar staarde hem nog even na,
tot hij uit het zicht was verdwenen.
“Nou,” zei hij tegen zijn vrouw. “Die verkopers
van tegenwoordig hebben hun praatje ook niet meer echt klaar.”
Ze draaide zich om en keek hem hulpeloos aan.
“Wat is er?” vroeg hij. “Ben ik er eentje
vergeten? Hier is een broodje bal een heerlijk geval? De loempia van Zuid, gaat
er heerlijk in en komt er soepeltjes weer uit?”
“Ik heb het in mijn broek gedaan,” zei de vrouw
van het echtpaar snikkend van het lachen.
“Nou, ga je maar gauw verschonen dan,” zei de man.
“Straks komen er klanten.”
Ze hupte naar achteren met het kenmerkende pasje
van iemand die nog wel een litertje of anderhalf kon, en dit niet al te lang
meer wist binnen te houden. Als dat maar goed ging.
Hoofdschuddend keek de man van het echtpaar zijn
vrouw na.
“Smikkeltaria,” bromde hij. “Het mocht wat.
Broodje halfom, wat ik je brom.” Grinnikend haalde hij kop en schotel van de
toonbank. Straks kwamen er klanten.