Werken in een hospice: “Het is mijn eigen schuld dat ik doodga!”

Govert is woedend. Hij heeft uitgezaaide longkanker en een levensverwachting van een paar weken. Hij vat het op als een enorme rotstreek: zijn lichaam heeft hem verraden, in de steek gelaten en nu gaat hij binnenkort dood.

“Het is zo’n oneerlijke boel,” zeg hij, wanneer ik hem naar het toilet help. “Miljoenen mensen op de aardbol en uitgerekend ik krijg die rotkanker met die verrekte uitzaaiingen. Een strijd die ik dus niet kan winnen.” Hij begint te huilen.

Dan kijkt hij me aan en zegt: “Ja, sorry Ed. Jij kunt daar niets aan doen en ik bedoel dit niet kwaad naar jou toe hoor.”

“Ik vat dat ook niet persoonlijk op, Govert,” zeg ik. “Ik begrijp je reactie wel.”

“Nou ja, en het is natuurlijk ook mijn eigen schuld,” zegt Govert. Hij is klaar met de toiletgang en ik help hem weer in zijn bed.
“Ik heb altijd gerookt en verder ook niet zo gezond geleefd. Dus ergens heb ik er ook wel om gevraagd, nietwaar?”

Dit zijn gewetensvragen: kun je inderdaad spreken van schuld bij iemand die heeft gerookt en dan longkanker krijgt? Ik vind dat een heel beladen woord: schuld. Ik weet dat er genoeg mensen rondlopen die daar nogal makkelijk over denken: dat mensen die roken ook zelf hun ziektekosten maar moeten dragen en niet moeten zeuren als ze terminaal ziek worden. Ik ben niet een van die mensen. Ik zie Govert vechten tegen zijn ziekte en zijn emoties en kan alleen maar medeleven voelen.

Mijn taak is het – samen met de collega’s – om Govert zoveel mogelijk comfort te bieden en hem bij te staan in zijn laatste dagen. Niet om een oordeel over schuld en boete te hebben; dan zou het vrijwilligerswerk voor mij niet meer uit het hart komen en dat zou verkeerd voelen.

Ik besluit om bij hoge uitzondering mijn mening te geven. In het bed ligt Govert, moe, verzwakt, zwaar ziek, woedend, verdrietig en machteloos. Hij is de strijd met kanker aan het verliezen en weet dat. Hij heeft dat nog niet geaccepteerd en dat kan extra pijnlijk zijn.

“Ik geloof niet in dat soort schuld, Govert,” zeg ik. “Je hebt hier niet om gevraagd. Dat je ziek bent geworden, daar heb je niet bewust voor gekozen.”

Hij staart me met een stuurse blik aan.
“Zo denk ik er althans over,” besluit ik. Ik laat het even op hem inwerken terwijl ik zijn kussens goed leg en hem help wat hoger en gemakkelijker in het bed te liggen. Bij het ondersteunen heeft hij veel pijn wanneer ik zijn arm vasthoud.
“Au!” roept hij. “Kijk toch uit, man; weet je hoeveel pijn dat doet?”
“Sorry,” zeg ik. “Nee, ik heb geen idee maar ik merk aan je dat het flink pijn moet doen. Ik zal heel voorzichtig zijn.”

“Ach Ed; een sorry van mij is meer op zijn plaats: je verdient dit absoluut niet, man. Jullie zijn allemaal zo goed en lief en aardig voor me, en dan lig ik hier als een verzuurde ouwe kerel te schelden en te mopperen. Ik meen dat echt niet zo hè!”

“Geen probleem, Govert,” zeg ik. “Scheld maar gerust een eind weg; ik vat het niet persoonlijk op en ik begrijp dat het je allemaal helemaal niet lekker zit. Ik heb er alle begrip voor. En ik heb liever dat je op mij ligt te mopperen dan op je vriendin als ze straks op bezoek komt.”
Hij lacht. “Dat is ook weer zo. Dank je wel!”

En zo gaat Govert van woede, via spijt, naar verdriet, onmacht en weer terug naar woede. Ik besef dat ik niet zoveel voor hem kan doen om zijn woede te helpen oplossen. Aan de andere kant denk ik dat het misschien wel erg goed is dat hij die kwaadheid, die onmacht kan uiten; wellicht als een soort reiniging. Van mijn collega’s hoor ik hetzelfde: Govert moppert, biedt daarna zijn excuses aan en begint dan weer te mopperen.

Een week later heb ik weer dienst. Als ik bij Govert binnenkom zie ik dat zijn gezichtsuitdrukking anders is: zachter. Hij lacht en steekt zijn hand op.
“Hoe was je dag vandaag?” vraag ik.
 Hij vertelt en ik merk dat er veel minder beladenheid is: hij praat rustiger, scheldt niet op alles en iedereen en doet kalm zijn verhaal.
“Je komt een stuk rustiger over dan de vorige keer,” zeg ik. “Klopt dat?”
“Ja,” zegt Govert. “Ik heb iets ontdekt over mezelf en dat helpt me heel mooi om dit alles in een ander daglicht te zien. Mag ik je dat vertellen?”
“Graag!” zeg ik. Ik ben gek op dit soort momenten. Ik overleg even met mijn collega, dat ik een tijdje bij Govert ben, regel een kop thee voor hem en ga zitten.

Govert vertelt dat hij is opgegroeid in een groot gezin met een nogal tirannieke vader en een onderdanige moeder. Het was een jeugd waarin alles neerkwam op hard worden, sterk blijven en je voorbereiden op een leven vol tegenslagen. Het leven was lijden en het was niet de bedoeling om er maar een leuk feestje van te maken. Hard werken, zwoegen, veel tegenslagen en dan flink blijven, niet zeuren: dan had je het goed gedaan.

“En op een of andere manier heb ik dat meegenomen,” zegt hij. “Dat alle ellende altijd door jezelf komt en dat je niet mag klagen. Daarom was ik zo kwaad.”

“Wat een geweldig mooi inzicht,” zeg ik. “Wat maakte dat je het anders ging zien?”

Hij neemt een slok thee en kijkt me aan.

“Nou,” zeg hij. Eigenlijk was dat het moment dat ik besefte dat ik mezelf nog steeds voortdurend zat te vertellen wat ik wel en niet moest vinden en dat ik niet moest zeuren en dat het mijn eigen schuld was. En daar zag ik ineens het belachelijke van in; eigenlijk zat ik gewoon mijn vader te imiteren en te herhalen wat hij altijd zei en vond.”

“Wow,” zeg ik.

“Ja, inderdaad wow,” zegt hij. We schieten allebei in de lach.

“En nu?” vraag ik.
“Nou ja, nu ben ik nog net zo ziek en ga ik nog net zo dood, alleen voelt het niet meer als mijn schuld. Het is iets wat gebeurt en ik kan er niets tegen beginnen. Het zij zo, of ‘amen’ zoals ze dat wel zeggen. En dat voelt een stuk rustiger.”

Ik ben onder de indruk van dit enorme staaltje psychotherapie, dat deze man op zijn sterfbed heeft klaargespeeld. En dat vertel ik hem ook.

“Wat enorm mooi, zoals je dat nu vertelt, Govert.” Zeg ik. “Ik ben onder de indruk.”

In de tijd die Govert daarna nog heeft, is hij een lieve, zachtaardige man met een heerlijk gevoel voor humor, ondanks zijn situatie. Na een tijdje is hij op en vraagt of hij ‘ervandoor mag’, zoals hij dat noemt. Er wordt overlegd met de huisarts en besloten om palliatief te sederen: het bewustzijn verlagen zodat Govert rustig kan overlijden.

Dat doet hij, heel kalm, in het bijzijn van zijn vriendin en ik ben enorm blij en dankbaar voor Govert, dat hij zijn woede op aarde heeft kunnen achterlaten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven